dinsdag 30 december 2008

KOOB gaat door

Blog vrienden en (trouwe) lezers.
Kijk Op Onderwijs Blog zal vanaf februari niet helemaal verdwijnen, zoals eerder aangekondigd.
Het writers-block en de afweging van een nieuwe betrekking hebben na lang nadenken een ándere vorm gekregen.
(Tja, éérst denken, dan doen!!).

KOOB zal in een andere vorm doorgaan. Niet de wekelijkse artikeltjes zoals ik die immer gedaan heb, maar incidenteel een kritische blik op de ontwikkeling, een vraag, een kijkje in het onderwijs. Vanuit een ándere positie, dat wel.
Sinds december van dit jaar ben ik niet meer werkzaam als schoolleider en dus niet meer in staat vanuit de werkvloer de ontwikkelingen te bezien.

Door mijn nieuwe baan ben ik wél in staat vanuit een breder perspectief te kijken.
We zullen zien hoe het loopt.

Alvast veel leesplezier.


vandenBerg

zaterdag 13 december 2008

Citoficaat



Decennialang is onze overheid bezig om de lappendeken die onderwijs heet, bij elkaar te houden. Deregulering, autonomievergroting, met als gevolg lumpsum. Veranderende medezeggenschap, passend onderwijs en 1 zorgroute, afstemming en andere verantwoording. Niet de inspectie, maar de (overige) stakeholders dienen geïnformeerd te worden over het reilen en zeilen en de kwaliteit.

Daarvoor is samenwerking nodig, ofwel een investering in het leren van kinderen, professioneel onderwijzen, slimme verantwoording, relaties en netwerken (D.Hopkins/Hagens, 2007/2008).
En hoe nu samenwerking, systeemdenken, die relaties en netwerken een impuls te geven?
Lang is daar over nagedacht, miljoenen zijn er aan besteed, de ene goeroe (Fullan) volgt de andere op (vul zelf maar in) en niemand heeft dé sleutel tot het samenwerkingssucces weten te vinden.

Tot die ene zonnige vrijdagochtend in december. Een beleidsambtenaar van de staatssecretaris zit in de trein naar zijn werk en wordt gebeld door zijn 12-jarige zoon.
Hij heeft de resultaten van de oefentoetsen teruggekregen en blijkt een tegenvallende score te hebben behaald. De ambtenaar baalt hier vreselijk, hij had een glorieuze carrière voor zijn zoon in gedachten, welke afdwalen naar het vervolg. Hoe nu verder?

Ineens heeft hij de oplossing.
“Weet je wát we moeten doen!”, roept hij als hij de kantoortuin van het ministerie binnenstapt. “De Cito-eindtoets moet niet meer in februari, maar in juni van ieder schooljaar gedaan worden!”. Het idee belandt op het bureau van de staatssecretaris en deze springt juichend op. “Eureka!!”, scandeert ze door de gangen van het gebouw.
De ambtenaar wordt ontboden en kijkt verdwaasd naar het enthousiasme van de staatssecretaris, niet begrijpende welke gevolgen zijn briljante ingeving hebben zal.

Door een einde te maken aan de ‘citoficering’ van ons primair en voortgezet onderwijs worden scholen gedwongen echt na te gaan denken over de brug die tussen PO en VO geslagen moet worden. Niet meer de resultaten van de eindtoets, maar de werkelijke, al dan niet objectieve, opbrengsten gaan tellen. Scholen zullen met elkaar in gesprek gaan en afspreken hoe de doorgaande lijn van PO naar VO op maat gemaakt zal worden voor ieder kind. Scholen zullen ouders meer en meer betrekken in ontwikkelingsprognoses en voortgang. Ook zij zullen een stem krijgen in het vraaggestuurde onderwijsaanbod (?) en kunnen de kwaliteit beter in de gaten houden en hun kind er beter in kunnen begeleiden.

Kortom, de oplossing voor al onze onderwijsproblemen is gevonden! De eindtoets zal alleen nog maar gaan bevestigen wat we allang wisten, toetsen is meten en meteen weer vergeten.
Zou het echt zó eenvoudig zijn?

zaterdag 11 oktober 2008

Regie


Afgelopen week was het weer zover: gehuil in de koffiekamer. Eén van de leerkrachten zag het allemaal niet meer zitten, de groep was zó moeilijk en die ouders bleven maar zeuren. Al die zorgleerlingen, ál die handelingsplannen en ál dat overleg. Ze werd er doodmoe, boos, verdrietig en gefrustreerd van.
Deze frustratie werd rijkelijk gevoed door het luisterend oor en instemming van haar collega-leerkrachten.
“Je moet naar het management gaan, DIE moeten je helpen!!”, werd er geroepen. En een andere leerkracht kwam met betraand gezicht het kantoor van mij en mijn teamleider binnenlopen. “Ik denk nu toch écht dat één van jullie haar nu moeten komen helpen, hoor”, sprak ze met gebroken stem en vochtige ogen.

“Ik ga wel”, zei ik tegen de teamleider.
Terwijl ik de koffiekamer inliep zag ik het beeld opdoemen van een ineengedoken leerkracht, met haar hoofd in haar handen en een zestal collega’s die lijdzaam om haar heen stonden.
Mijn gedachten dwaalden af naar de tijd dat ik nog groepsleerkracht was en tijdens één van de surveillances op het speelplein gehaald werd door een kind. “Meester, kunt u snel even komen, Rita is gevallen en je moet haar snel komen helpen…”. Op de plek des onheils aangekomen stond een schare kinderen om Rita heen de rampspoed te aanschouwen.
“Waarom heeft niemand Rita even overeind geholpen?”, vroeg ik toen.

Deze vraag brandde nu ook op mijn lippen, maar liet hem achterwege.
Ik bevrijdde de betreffende leerkracht uit deze poel van medelijden en nodigde haar uit even elders met elkaar te praten.

Aangekomen in het klaslokaal begon ze uit te vallen over de zwakke groep, hoe dol ze werd van de vragen van ouders, hoe eenzaam ze zich voelde, want niemand, niemand (lees: management) wilde haar helpen. Ze strooide met voorbeelden en tuimelde in een vijver vol zelfbeklag en schuldvragen.

“Waarom heb je dit dan allemaal gedaan?”, vroeg ik haar. Ze zei: “Omdat dat moet en verwacht wordt”. ”Maar, wie verwacht dit en van wie moet dit dan?”.
Ze schetste het beeld van de begeleiders van de kinderen met speciale zorg, zo’n drie verschillende in totaal. Ouders die geregeld met vragen en verzoekjes kwamen, collega’s die net deden of ze van niks wisten, telefoontjes, e-mails, noem maar op.
“Het is zo’n moeilijke groep”, zuchtte ze.
“Nee, zei ik. De groep is niet moeilijk, de complexiteit ervan gaat over de grenzen van jouw competenties”. Want ik denk echt dat het zo werkt. Ons onderwijssysteem is erop gericht dat kinderen met een beperking, van deze beperking “genezen” kunnen worden. Maar als die beperking niet over gaat, wat kunnen we dan wel veranderen? Het systeem, lijkt mij.

“Wat me treft in je verhaal, is dat je worstelt met verwachtingen en dingen die moeten van iemand anders. Althans, dat denk je. Want je wilt het zo graag goed doen. Maar je mag ook nee zeggen, of nu even niet. Als je dat maar onderbouwt met argumenten waarom je iets wel of iets niet doet. Dán is er een basis om te praten en te handelen. Maar ja, dan moet je je grenzen wel kennen en kwetsbaar durven zijn. En dat laatste is levensgevaarlijk in ons vak. Want kwetsbaarheid wordt gezien als incompetent”.

Toch?


Neem regie.

zaterdag 20 september 2008

Hart

Een collega heeft gisteren afscheid genomen. Dertig jaar geleden werd hij als jonge, ambitieuze onderwijzer gevraagd om Hoofd der School te worden van een nieuwe school in een te bouwen wijk van een middelgrote stad in het zuiden van ons land. En nu, dertig jaar later staat hij tegenover ons om, zoals ze dat zeggen, met welverdiend pensioen te gaan.

Nadat reeds drie toespraken geweest waren, trad hij naar voren om de afgelopen decennia eens jaar voor jaar met ons door te nemen. En naarmate in zijn verhaal de jaren vorderden, nam ook zijn frustratie zichtbaar toe. “En het is uiteindelijk gelukt om het in die laatste jaren te overleven”, vertelde hij ons. Alsof hij bezig geweest was met een marathon en voor die laatste kilometers de energie ontbeerde om de finish te halen.

Had dan beter voor jezelf gezorgd, denk ik op zo’n moment, in plaats van te gaan lopen klagen.

De dag ervoor had ik aangekondigd dat ik, na vijfenhalfjaar op deze school werkzaam te zijn geweest, een nieuwe betrekking gevonden heb. Een baan die na een lange periode van onderzoek en opleiding een nieuwe impuls geven zal aan mijn ontwikkeling en professionaliteit. Maar vooral een baan die bij mij past, hoe ik ben, mijn dynamiek, competenties en beperkingen.

“Hoe kun je ons dit áándoen!!”, was een veel gehoorde reactie. “Je verlaat ons!”, kreeg ik van allerlei kanten. Teleurstelling, boosheid en verdriet. Er was een sfeer van onbegrip en machteloosheid. Sommigen gunnen het mij van harte, maar het overgrote deel voelt zich zwaar in de steek gelaten.
Op mijn vraag waarom hen dit zo zwaar viel, kreeg ik als antwoord dat het net nu niet goed uitkwam. “Waarom dan niet, want volgens mij is geen enkel moment een ‘goed’ moment?”, gaf ik terug. Ze vertelden me dat veel collega’s ontevreden waren, er veel gemopperd werd en ze niet lekker in hun vel zaten.
Op mijn vervolgvraag wie daar verbetering in zou moeten brengen, werd verbaasd mijn kant op gekeken. “Ja, JIJ natuurlijk, JIJ bent de directeur!”.

Ik vertelde dat ik na ruim vijf jaar tot de conclusie was gekomen dat mijn werk er op zat. De organisatie heeft veel gehad aan de dingen waar ik goed in ben en die ik goed kan, maar nu, jaren later, is het tijd dat iemand anders de nieuwe ontwikkelingen en wat daarin gevraagd wordt gaat begeleiden. Dat vraagt ándere competenties en dat zijn competenties die ik niet bezit, dus is voor mij de keus simpel.

Bovendien, zo vertelde ik, begon bij mij óók een gevoel van ontevredenheid op te komen. Ontevredenheid over de organisatieontwikkeling die niet meer parallel liep met mijn eigen, professionele ambities. En door de tijd te nemen en te onderzoeken waar en hoe ik die ambities vorm kan geven, is het besluit gevallen om weg te gaan en iets te gaan doen wat mij veel meer goed doet.
Je zou kunnen zeggen dat ik mijn hart volg.

En dat zouden eigenlijk eens meer onderwijsprofessionals moeten doen.

zondag 7 september 2008

Praten


Advies: laat ouders meer met andere ouders praten
Ouders moeten meer met andere ouders praten. De overheid moet initiatieven waardoor ouders met elkaar in contact komen stimuleren. Dat stelt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in een advies dat volgende week wordt aangeboden aan minister voor Jeugd en Gezin André Rouvoet (ChristenUnie).*




De bedoeling is dat ouders meer met elkaar gaan praten. Door meer te praten kunnen ze elkaar helpen in de opvoeding van hun kinderen. Dat is beter voor onze maatschappij.
Beter voor onze veiligheid, beter voor onze economie. Kinderen zijn immers de volwassenen van de toekomst. De managers, arbeiders, dieven en klaplopers. Maar ja, welke vader of moeder gaat tegen een andere ouder zeggen dat ‘ie zijn kind voor galg en rad ziet opgroeien?
Vorig jaar augustus, misschien kun je je het nog herinneren, is er een onderzoek geweest van maandblad J/M waaruit bleek dat ouders zichzelf wel goeie opvoeders vinden. Driekwart van de ouders is tevreden over de kwaliteit van het onderwijs dat hun kroost krijgt, hoewel ze zich wel zorgen maken over de effecten van het toenemend aantal zorgleerlingen in de school. Vier van de vijf ouders is van mening dat de samenleving aan het verloederen is. Ze maken zich zorgen over de onveiligheid op straat, moslimproblematiek en milieuvervuiling.
Tweederde van de ouders pleit dan ook voor een straffere hand van opvoeden, ze vinden kinderen brutaal, asociaal, stiekem en ongehoorzaam. Althans, kinderen van een ander, zelf zijn zij van mening dat zij het prima doen.
Fijne basis voor een goed gesprek, lijkt mij.

Ouders moeten meer met elkaar in gesprek, dat ondersteun ik wel. Op peuterspeelzaal, opvang en op school. Misschien moeten we net als vroeger van die clubjes als de KVO oprichten, samenkomsten organiseren met als gemeenschappelijk doel “leren van en met elkaar”.
En dan niet alleen ouders, maar ook álle bij de opvoeding en ontwikkeling betrokken professionals, via horizontale- en dwarsverbanden kennis en expertise uitwisselen, één grote kenniskring creëren.

Maar ja, als ik dan, zoals afgelopen week, in discussie moet met een aantal leerkrachten of we nu wel of niet gymtasjes moeten aanschaffen, het aantal te maken kleurkopieën bepalen, of nu wel of geen Engels karton ten behoeve van een verjaardagskalender gebruiken, is die kenniskring bij mij nog een punthoofd.


* Bron: Depers.nl

zondag 31 augustus 2008

Fabriek



Bij ons in de omgeving is een nieuw initiatief geopend met de originele naam: De Fabriek. Dit initiatief voorziet in dagvoorzieningsactiviteiten voor ouderen (thuiszorg) en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking.
Vanaf volgende week trekt daar ook de kinder- en naschoolse opvang bij in, om de hele range van mogelijkheden compleet te maken.
Daar komt dan nog bij dat er een café achtige gelegenheid zal zijn, een conferentiezaal en er worden allerlei cursussen op gebied van koken, schilderen en andere creatieve uitingsvormen gegeven. Binnen in een grote hal staat een reusachtige binnenspeeltuin en ook op het educatieve vlak zijn er mogelijkheden. Je kun er een kleine verkeerstuin inrichten, maar ook deelnemen aan de workshops.


Die workshops worden begeleid door de deelnemers van de thuiszorg of door de minder bedeelde medemens. Op deze manier ontmoet jong oud, beperkt gezond, klein en groot elkaar op een bijzondere manier.
Natuurlijk. Het idee is niet uniek, wel bijzonder. Maar het meest bijzondere eraan voor mij is dat dit is opgezet door een ondernemer in hart en nieren. Een man die zijn wortels in de autobranche heeft, en decennialang voor keihard commercieel succes is gegaan.
Hij heeft moeite genomen zich te verdiepen in maatschappelijk ondernemen en nu, na ruim 4 jaar van hard werken en voorbereiden, heeft hij het zover gebracht. Die droom die staat.


En ja, er zal geld mee verdiend moeten worden, het moet exploitabel zijn en blijven, maar financieel gewin is niet het eerste. Dit initiatief moet naam krijgen, een naam waarvan duidelijk wordt dat het hele leven één doorgaande lijn is en door álle lagen heen gaat.

Samen wordt het beter.

vrijdag 8 augustus 2008

Op maat

Vandaag ben ik bezig geweest met een stukje voorbereiding. Voorbereiding van wat Passend Onderwijs heten gaat en wat wij daar als school mee te maken zullen krijgen.
Toeval wil dat ik ook kennis heb mogen maken met een prachtig simulatietool, dat je als team in staat stelt om uit te vogelen waar je als schoolorganisatie nu precies staat in de specifieke zorg voor de leerling.

Die tool, Kind op de Gang © genaamd, brengt inzicht in de specifieke competenties en vaardigheden van iedere afzonderlijke onderwijsprofessional en van het team als geheel. In een dag heb je inzicht in wat je wel en wat je (nog) niet kunt als school.

Allemaal prachtig natuurlijk. Passend Onderwijs, zorgplicht, geen uitval meer, álle kinderen een kans in het maatschappelijke leven, en met zijn allen een diploma vóór je 23e.
Het werken met Kind op de Gang ©, Passend Onderwijs, verbeteren van de zorgstructuur in de school, vereist natuurlijk meer dan een studiedag of een gelezen boek.
Het vraagt samenwerking, openheid en kwetsbaarheid. Want laat maar zien wat jij denkt wel te kunnen en vooral, wat niet. Geef maar aan wat jij, de onderwijsprofessional, dan nodig hebt om dat te leren, te weten en te handelen, zodat je beter in staat bent om álle kinderen het juiste aanbod te geven.

En aan de andere kant willen we graag dat het kennisniveau opgeschroefd wordt, moeten Cito eindresultaten in de marge scoren die “van de omgeving verwacht mogen worden’. Maar hoe dan? Hoe als je aan de ene kant wilt dat het reguliere onderwijs voor álle kinderen haalbaar moet zijn, maar aan de andere kant de wens uit om de gemiddelde kennisscores te verhogen? Ik kan me er wel iets bij voorstellen, maar ik zie in ons veld de versnippering toenemen. De verdichting op de S(B)O scholen, scholen voor hoogbegaafden, ondersteuningsklasjes, een begeleider voor dit en een begeleider voor dat. Is dat de zorg op maat? Of is dat de zorg opmaat?

zondag 3 augustus 2008

Alpo


Alpo. Het woord klinkt als een nieuw 30+ kaasje, zo eentje in stukjes gesneden met een handig uitlekbakje. Of is het een nieuw model Nissan, of Audi. Het kan ook een vakantiebestemming zijn.
Ik zal nog moeten wennen aan het woord, de afkorting. Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs. De redder in nood.

Veel jonge mensen met de ambitie om in het PO te gaan werken haken blijkbaar af, omdat het niveau van de huidige Pabo te licht, te laag en te makkelijk zou zijn.
Om dat nog eens te onderstrepen las ik een bericht dat het basisonderwijs nog slechter in het geven van rekenen is, dan in het onderwijzen van taal. Met name in Noord Holland zou het rekenniveau van de kinderen beneden de maat zijn.
En daar waar het wel van voldoende niveau zou zijn, staan voornamelijk oudere mannen voor een klas.

En zo is het cirkeltje weer rond. We moeten iets doen aan onze kenniseconomie, de scholen moeten meer kennisoverdracht verzorgen (en dat kunnen alleen de oudere mannen), mannen zijn meer gericht op kennis (er zijn geen mannen meer te bekennen in het basisonderwijs), dus maken we een “wetenschappelijke” Pabo, waardoor mannen deze opleiding zullen doen en het basisonderwijs naar het veronderstelde niveau geduwd zal worden.

Collins(2002) meldt: “eerst wie en dan wat”. Het zoeken van mensen is niet zo’n probleem. Het vinden van de juiste mensen, dáár gaat het om. Fullan (2001) heeft het over kenniscreatie. Er is veel stilzwijgende kennis aanwezig. Kennis die wél aanwezig is, maar niet gedeeld wordt, die komt pas aan de oppervlakte als de mensen in een organisatie zich gewaardeerd voelen en kunnen waarderen.
Daarbij, zo stelt hij, is het aanleggen van directe relaties ten behoeve van die kenniscreatie, van essentieel belang.

Ik denk dat het niet zozeer van belang is een wetenschappelijke opleiding in te richten, maar veel meer te richten op wat de huidige professionals nu écht belangrijk vinden. Dat zij niet gehoord worden in deze hele procesgang en impliciet afgeschilderd worden als ‘kenniskneuzen’, waarbij onze oudere, mannelijke collega’s een aai over de bol krijgen, doet afbreuk aan de welwillendheid, bereidheid en motivatie van complete onderwijsteams.

Iedere onderwijsprofessional zou minimaal één dag in de week moeten kunnen besteden aan het eigen leerproces en dat van de organisatie, Reflecteren op eigen waarden en (morele) doelen, in gesprek gaan met elkaar en vragen stellen. Andere scholen consulteren, kenniskringen bezoeken en het geleerde verwerven in de eigen professionele situatie. Samen met ouders en kinderen kijken naar wat er gebeurt, wat er had moeten gebeuren en je afvragen hoe dat komt. Dát zijn de ingrediënten die nodig zijn om professionalisme naar een hoger niveau te tillen.

Misschien dat dat ooit komt, als de Alpo uitgelekt is.

zaterdag 28 juni 2008

PaBo

Volgens de voorzitter van de belangenvereniging moeten de Pabo’s dicht. Sluiten, opdoeken en dichttimmeren die handel.
“Het is tijd dat er een streep gezet wordt onder dat wat niet beter wordt in twintig jaar”, aldus deze voorman. Logisch, deze opwinding. Nu blijkt dat na twee decennia in het werkveld nauwelijks een kwaliteitsslag is te maken en deze beroepsgroep moeilijk te bewegen valt, denk maar aan het hele IPB verhaal, wet BIO en de SBL lijsten, richten we ons op de bron: de opleiding. Afschaffen die handel.

In de provincie waar ik werk wordt dit proces op natuurlijke wijze een handje geholpen. Door het sterk dalende aantal aanmeldingen zullen van de vijf beschikbare opleidingen, er minimaal twee, misschien wel drie moeten sluiten komend schooljaar. Dat schiet lekker op.

De leerkracht meer een academicus laten zijn, die zich naast de pedagogische bekwaamheden ook zaken als onderzoeksvaardigheden en verdieping in onderwijskundige processen eigen moet maken. Met daarnaast de MBO-er die de kinderen begeleidt naar gymzaal en toilet, want daar is de eerstgenoemde groep véél te duur voor.
Maar ik mis de samenhang, ik ga dan een groep daartussen missen. Of is het zo dat de academicus zich bemoeit met het hoofd van de kinderen en de assistent met het hart?
Leg het mij uit, want ik raak de draad een beetje kwijt.
De integrale benadering, dáár gaat het toch om? We zijn nu een beetje die integraliteit aan het kwijtraken door het verlies van alle generalisten? Jonge leerkrachten mogen geen bewegingsonderwijs geven, want daar zijn ze niet bevoegd voor. Oudere leerkrachten mogen het wel, maar kunnen het vaak niet meer. En dan nog: is het vogelnestje nog steeds één van de kerndoelen?

Niks inzicht in didactische bekwaamheden. Communicatievaardigheden, inlevingsvermogen, informatie, koppelingen en verbindingen kunnen leggen, dáár gaat het om, volgens mij. Dát gecombineerd met een stevige morele verankering, is voor mij de basis van goed leerkrachtschap. Daarna zien we wel weer verder.
Kinderen zitten echt niet te wachten op een doorgeschoten HBO-er die ze de beginselen van de kernfusie zit uit te leggen om daarna met het hulpje naar de gymzaal gebracht te worden. En natuurlijk, ook aan de docentenzijde moeten we gebruik maken van ieders talenten. Erkende ongelijkheid noemen we dat. Maar zolang er op scholen de heersende moraal van het maaiveld blijft bestaan, zal deze ontwikkeling geen wortel schieten. Laat staan die van de academisch gevormde.

zaterdag 21 juni 2008

Markt


Een lokale stichting die een school in Zuid Oost Azië helpt, was van de week op bezoek om een woordje te doen over hun werk en hoe wij als school daar mee zouden kunnen helpen. “Doelgroepen verbinden” was de leus, een bewonderenswaardig streven.
Bij navraag bleek dat er binnen het (kleine) dorp waar ik werk, nog eens drie andere stichtingen zijn die allemaal nobele doelen nastreven in dat werelddeel aan de andere kant van onze aardbol. Drie.

De dag ervoor zaten we in vergadering met de medewerker kwaliteitszorg. Hij heeft als taak de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit van de scholen binnen de stichting te volgen en te ondersteunen. Na een vergadering van bijna twee uur hebben we afspraken gemaakt hoe wij in een aantal plenaire bijeenkomsten een pedagogisch denkmodel gaan inzetten en implementeren in het team.

De bovenschoolse ICT coördinator was een beetje boos, omdat de uitnodiging naar alle leerkrachten niet goed was doorgecommuniceerd. De leerkrachten zouden een demonstratie krijgen van het nieuwe ICT-netwerk en er een beetje mee kunnen oefenen, zodat zij in augustus niet onbeslagen ten ijs komen als de nieuwe apparatuur geïnstalleerd is. Dus maakten we nieuwe afspraken, zodat hij komend schooljaar met het team aan de slag kan.

De projectleider ‘dagarrangementen’ wil graag dat wij onze declarabele uren, de uren die wij besteed hebben aan het ontwikkelen of het denken aan dagarrangementen, verantwoorden in een urenlijst. Op deze manier kan de Europese subsidie dekkend zijn voor het hele project. Daarna wil hij graag met ons aan tafel om te kijken hoe de ontwikkeling van de dagarrangementen nu vorm gaat krijgen en hoe de lijn opvang-onderwijs-sport ingevuld kan worden.

In mijn mailbox staat een uitnodiging van de medewerker personeelszaken om eens bij te praten over de mogelijkheden voor interne mobiliteit en loopbaanbeziningsdagen van het personeel. Ook het competentiegerichte werken van de ondersteuners moeten we niet uit het oog verliezen, dus daar moeten loopbaantrajecten voor ontwikkeld worden.

In samenwerking met twee andere stichtingen is de coördinator cultuureducatie druk bezig om ons team tot een ‘visie op cultuureducatie’ te bewegen. Zij heeft hiervoor een leuke spelvorm (zoals dat hoort bij deze tak van sport) ontdekt en heeft nu twee bijeenkomsten gepland waarin wij ‘aan de slag’ zullen gaan. Uiteindelijk is de bedoeling dat cultuur, kunst en erfgoed een vaste plek krijgen in ons onderwijsaanbod.

Het visiedocument ‘identiteit’, laat op zich wachten. Onze kerkelijk leiders, verenigd in een organisatie die de identiteitsontwikkeling van scholen in onze denominatie op de voet volgt, willen graag weten en zien hoe wij daar vorm aan geven. Meer dan de feestjes en partijen doen we eigenlijk niet, maar de identiteitskwestie moet eens goed doorgelicht worden.

Sinds februari hebben wij een coördinator verkeerseducatie. Ook hij is druk doende zijn werkzaamheden onmisbaar te maken, want verkeersveiligheid is een groot goed en essentieel voor het inzicht van kinderen in onze drukke infrastructuur.

Omdat het aantal kinderen met een rugzak absoluut gezien, op onze school vrij hoog is, is de ‘rugzakcoördinator’ toch twee dagen in de week druk bezig met plannen, bespreken, monitoren, verslaglegging en dossiervoering.
Dat de ‘rugzakkinderen’ ook op onze school een eerlijke (onderwijs-)kans verdienen behoeft geen uitleg. En daarom stuurt en begeleidt hij leerkrachten in het werken met deze doelgroep. Handelingsplannen, procesevaluaties, overleg met ouders en instanties, iedereen wordt er bij betrokken.

Eigenlijk geldt ditzelfde voor de ambulant begeleiders. Zowel die van een expertisecentrum, als de begeleiders die wij vanuit onze eigen ambulante dienst hebben. Hun werk bestaat bij de gratie van de rugzakleerling, dus die verdient álle aandacht die ze maar geven kunnen. In dat proces worden leerkrachten niet gespaard, want niet de leerkracht, maar zij zijn het die de expertise in huis hebben en is hun wil ook wet.

Iedereen die wat doet, wil wat. Of dat nou een goed doel is, of één van die vele specialisten die in en rond de organisatie rondlopen. Al die afzonderlijke instanties en instituten werken en vechten voor hun bestaansrecht, het is narennen en uithollen. Je wordt er doodmoe van en het is nooit af.
Een ‘dynamische’ omgeving wordt het ook wel genoemd. En dat ondernemerschap wordt alleen maar gestimuleerd. Stel je je op als onderwijskundig ondernemer, wordt je bedolven onder de specialisten die allemaal iets van je willen en iets hebben dat je absoluut nog niet had. Het lijkt af en toe wel een markt op woensdag.

zaterdag 7 juni 2008

McJob

Ik werk nog op zo’n school waar van oudsher alles onderling geregeld werd. De interieurverzorgsters waren in dienst van het bestuur, het bestuur zelf bestond nog uit de notabelen van het dorp (inclusief mijnheer pastoor), de dagelijkse was werd gedaan door enkele oma’s van de leerlingen, de tuin werd geharkt door de aanverwante opa’s en de vaders en moeders waren geregeld van de partij bij uitstapjes, excursies, knutsel- en spelletjesdagen en wat al niet meer zij.
Verjaardagsmutsen ten behoeve van de kinderen werden routinematig iedere dinsdag door enkele hand- en spanmoeders gedaan en tijdens het werken waren OP-ers en OOP-ers niet te beroerd wat extra tijd te steken in het reilen en zeilen van de schoolorganisatie. Met liefde werden gebouw, kinderen, cultuur en elkaar gekoesterd.
Het heeft een hoog dagboek-van-een-herdershond-gehalte, zoals een vriend van mij ooit eens de onderwijscultuur in deze regionen omschreef.

Met lichte paniek in de ogen kwamen ze achter elkaar mijn kantoor binnen stuiven. De conciërges, de poetsvrouwen en de administratief medewerker. Ze waren te gast geweest bij een bijeenkomst voor onderwijs ondersteunend personeel en hadden gehoord dat ook zij een portfolio konden gaan opstellen. Gewapend met een dikke map en een lijst van competenties, werd mij vriendelijk verzocht om een beeld te schetsen (schriftelijk dan wel) vanuit mijn standpunt als leidinggevende, van het niveau van de competenties.
Oh ja, dat moest wel snel gebeuren, want uiterlijk halverwege volgende week moest hun map ingevuld en wel afgeleverd worden aan de assessor. Anders waren we niet op tijd.
Op mijn vraag: “Op tijd? Waarvoor..?”, werd iets gemompeld over Europese subsidietrajecten, deadlines en projectgeld en werden de door mij geachte lijsten één voor één op tafel gedropt.
Zes lijsten, met een bulk aan omschrijvingen die ik, eerlijk en wel, binnen 4 dagen gereed moest hebben. Geen probleem.

Het EVC traject, zo heet het. Een traject voor OOP-ers om, geheel in de stijl van deze tijd, bewijzen aan te kunnen leveren voor hun competent-zijn. Niks nieuws, met leerkrachten zijn we al een tijdje aan het worstelen, maar ook dit echelon is in de greep gekomen van metingen, bekwaamheidseisen, competentiegericht werken en leren. En vooral: doe waar je goed in bent en wat je leuk vindt. En uiteraard zijn wij, schoolleiders, daar mede verantwoordelijk voor.
Toegegeven, ik heb wat moeite om die oudere poetsvrouw te moeten beoordelen op haar sociale competenties. Zeker wanneer zij met de voeten op een bureau uitgebreid zit te kletsen met haar poetscollegaatjes, want ze moet nu écht even een pauze hebben. En als zij mij dan ook nog aangeeft dat ze eigenlijk wel “iets in de kinderopvang” wil gaan doen, dan doemt bij mij het beeld op van die ene middag dat zij, de school ging net uit, over het kleuterplein fietste en op een haar na met haar voorwiel enkele kinderen miste. Als ze gevallen zouden zijn, had zij ze waarschijnlijk opgevangen. Dat zal ze wel bedoeld hebben.
Het zijn de ‘Mcjobs’ van de organisatie, die aan de onderkant bungelen en waarvan niemand eigenlijk echte toegevoegde waarde wil zien. Zij die het doen vaak ook niet.
En hoewel zij uitstervende zijn, is er toch wel wat voor te zeggen. Nou hoeft voor mij de dagelijkse was niet meteen weer naar de overbuurvrouw, maar ergens is die mate van betrokkenheid zo afkeuringswaardig nog niet. Ze zijn toch onderdeel van het systeem en verzorgen zeker een mate van sociale samenhang. En die glijdt nu langzaam maar zeker weg.

zaterdag 10 mei 2008

Onthechting


Die 1659 uur per jaar, die wij moeten draaien zijn natuurlijk in arbeidsproductief opzicht een wenkbrauwfronsend verschijnsel. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat iedereen die in het onderwijs werkzaam is op feestjes en verjaardagen steevast te horen krijgt dat het “best een zware baan is, maar wél lekker veel vakantie!”.
En dat is natuurlijk ook zo, laten we elkaar nou niks wijsmaken. Ik ben ook gestopt met uitleggen en beaam zulks alleen nog maar.
Dat geeft rust en gelegenheid om zo af en toe eens goed te kunnen nadenken, of lekker in de zon te zitten. Of allebei.

Het was deze week weer intervisieweek. Al meer dan 10 jaar komen wij een paar keer per jaar met een aantal schoolleiders bijeen om de koppen bij elkaar te steken en de ontwikkelingen in ons vak een stevig door te nemen. In de maand mei gaan we altijd naar het uiterste zuidwesten van ons land, naar de zee. En ook dit jaar was het weer, gezelschap én de onderwerpen weer van een prima kwaliteit.
Dit clubje, we kennen elkaar van de schoolleidersopleiding, 12 jaar geleden, is inmiddels zó hecht en we kennen elkaar al door en door dat we in álle rust en vrijheid onze stellingen poneren, vragen neerleggen en gezamenlijk onderzoeken hoe het toch allemaal zover heeft kunnen komen. In ons vak, wel te verstaan.

Ditmaal was Henk degene die de voorzet gaf. In de aanloop naar een lezing die hij geven gaat tipte hij mij een aardig bakje leesvoer. Ontregelen, van Jos van der Lans.
Anders dan de titel doet vermoeden, gaat het hier niet om een anarchistisch pamflet of een oproep van de vrije radicalen, maar wordt een licht geworpen op de massale hoeveelheid regels, wetten en afspraken die wij hebben opgebouwd en hanteren tot op de dag van vandaag. Hoe het komt dat door de theorie van Carl Rogers, het begin van het einde (?) van het vak van onderwijzer/leraar op gang is gekomen, want in onderwijsland is de professional al sinds begin jaren ’70 de weg kwijt. Door onzekerheid geteisterd banen zij zich een weg door hun school en carriére om dan op 62 jarige leeftijd opgelucht adem te kunnen halen en om te zien. “Ik heb het gered”, klinkt dan op een manier alsof ze na één lange aanloop de sprong over de sloot gewaagd hebben.
Het door ons ontwikkelde bolwerk van besluiten, procedures, afspraken en vooral regels heeft ertoe geleid dat niemand meer iemand om verantwoording vraagt. Recente maatschappelijke gebeurtenissen zijn hiervan het voorbeeld. De afwachtende politieman die, door toedoen van de regels niet mag,kan of durft in te grijpen, terwijl achter een voordeur in het Rotterdamse havengebied hoorbaar iemand afgeslacht wordt. Jeugdhulpverlening die tekort schiet waar dringend ingrijpen gewenst is, of dichter bij huis, de leerkracht die zich krampachtig verantwoord op de vraag “hoe is het met mijn kind?”, met wagonladingen aan toets- en testresultaten en in onnavolgbaar jargon de ouders uitlegt wáár de ontwikkeling op de curve zit.

ONTwikkelen, ONTmoeten, ONTregelen ONTvlechten en ONThechten. We moeten ons ontegenzeggenlijk zien te ontdoen van al onwaarschijnlijk ontmoedigende en onterechte onzin. Regels zijn er om tussen te schrijven.

maandag 5 mei 2008

KUNST


We betalen vanaf deze week een verpakkingstax. Een belasting op de wijze waarop en met welke materialen onze consumptieartikelen verpakt zijn. Plastic verpakkingen zullen hoger belast worden dan papieren of kartonnen. Zal wel met de recyclebaarheid te maken hebben en het moet producenten ontmoedigen “dure” verpakkingen te blijven gebruiken. Maar die producenten verhalen de extra kosten weer op de klant en zo blijft alles in stand.
Je gelooft toch écht niet dat door een dergelijke heffing het productie- en consumptiegedrag veranderen gaat? Ook duurzaamheid is maar tijdelijk en zeker niet goedkoop.

In de Managementteam van april staat een aardige column van Joep Schrijvers, auteur en werkzaam bij De Baak. Schrijvers is een, voor mij, inspirerende managementfilosoof, die met zijn “down to earth” benadering vaak een verrassende invalshoek weet te openen. En het is nog lachen ook.
In mijn queeste naar mijn ambities, ben ik aan het onderzoeken wat voor soort en type werkzaamheden nu bij mij zouden passen. Noem het een loopbaanonderzoekje, zelfassessment, of dito analyse. Ingewikkelde termen voor een proces dat nu eenmaal heel sterk bij mij past. Ik ben constant op zoek naar nieuwe ideeën en nieuwe kansen, vooral in mijn werk. Instappen in lastige klussen is leuk, maar als de tent eenmaal draait mag een ander voor de, ook zo’n managementwoord, borging gaan zorgen.
Vaak heb ik gedacht dat het een grote tekortkoming van mij was, ik bleek niet in staat om langer dan een bepaalde periode bij één werkgever te blijven. Vier of vijf jaar was toch wel het hoogst haalbare. Schuldcomplexen ten spijt, groeide bij mij het besef dat ik gewoonweg niet in staat bleek om ingezette veranderingen en kantelingen te implementeren, checken, bijstellen en vastzetten. En daarin voelde ik mij vaak falen, zeker omdat in het onderwijswereldje de zekerheid en langdurigheid van een vaste aanstelling binnen en op één en dezelfde school of stichting de norm is. Vaak ben ik met scheve ogen aangekeken als ik na zoveel jaar aankondigde weer op zoek te gaan naar iets nieuws, een nieuwe school, een nieuwe omgeving. De laatste jaren ben ik er zelfs niet meer over begonnen, want als je eenmaal je plannen voor vertrek hebt aangekondigd, hebben de meeste mensen al afscheid van je genomen. Sterker nog, er wordt niet meer in je geïnvesteerd (logisch) en er wordt minder met je gecommuniceerd (niet zo logisch).
Dat heeft heel sterk geknaagd aan een stuk zingeving, de zin van het werk en de resultaten ervan. Pas de laatste jaren ben ik dat meer gaan zien en mijn (vermoede) talenten gaan ontwikkelen.

Interimmen.

Zoals Schrijvers in zijn artikel verwoordt, zo ís het inderdaad ook. Voor mij. Het is mijn overtuiging dat iedere manager, leider of medewerker, wie dan ook, voor een bepaalde tijd geschikt en competent is in zijn werk in díe fase van de organisatie en de ontwikkeling ervan.
Vanuit dat standpunt bekeken is iedere functie, taak of rol een interimklus. Het is tijdelijk, ook al duurt ‘íe vijf jaar. Maar we noemen het mobiliteit.

Zo heb ik voor mijzelf ontdekt dat daarin iets ligt dat ook onderwijs ten dienste kan zijn. Hoewel stug en lastig, leerkrachten houden niet zo van snelle, nieuwe ideeën en kantelingen, komen we terecht in een ontwikkelingsstroom die ons zal laten zien dat effectief en efficiënt meebewegen met de maatschappelijke ontwikkelingen een must is. Anders lopen we in ons vak (nog meer) achterstand op. Daar zijn mensen met ideeën voor nodig.
En voor mij? Eindelijk een inzicht gevonden dat richting geeft. Maar daarover een andere keer meer.

zaterdag 26 april 2008

Boeiend vermoeiend



Al vijf jaar lang ben ik met hem in gesprek. De voormalig teamleider, die in onze schoolorganisatie een andere taak en rol heeft gekregen, sinds de fusie. Informatie en Communicatie Technologie ligt hem wel, hij vindt het leuk om met computers bezig te zijn en nóg leuker om met computers en kinderen bezig te zijn.
Dus kreeg hij een nieuwe kans vijf jaar geleden. Aangezien hij een leidinggevende rol niet ambieerde, koos hij voor een taak als ICT coördinator. Een taak die inhield dat hij zich kon storten op zijn passie, de digitale (r) evolutie binnen de school.
Aanvankelijk zag het er naar uit dat zijn kennis en expertise menig leerling en leerkracht verder kon helpen in de digitale wereld. Hoewel, meer leerkrachten, dan leerlingen, want laatstgenoemden zijn in hun digitale ontwikkeling al mijlen verder dan een gemiddelde groepsleerkracht.
Maar gaandeweg werd zijn ambitie een beetje sleets. Hij bekommerde zich minder om de inhoud en ging steeds meer voor de vorm. Hield de ontwikkelingen niet meer bij en vond dat dit hem allemaal aangedaan was. Meer en meer werd hij slachtoffer van zijn omgeving en zijn zelfbeklag.
In de gesprekken die ik met hem had, kwam steeds weer naar voren dat hij in een hoek gedrukt werd en er op zijn leeftijd toch niets meer te kiezen viel. Als aangeschoten wild strompelde hij dan naar andere collega’s om zijn klaagzang te doen en telkens weer werd hij in dit gevoel bekrachtigd.

Zo verging het onze vrijwilliger.Hij was bij ons binnengekomen en wilde een functie als OOP-er. Na een jaar was het zover en nadat duidelijk was dat hij die rol krijgen kon en wat er van hem verwacht werd, ging hij aan de slag.
Al gauw bleek dat de klussen te veel waren, de coördinatie ervan broodnodig.
Ook dát wilde hij wel op zich nemen. Maar toen eenmaal de tweede OOP-er binnen was, ontbraken een aantal vaardigheden om hier een structuur in aan te brengen.
Telkens als er in overleg naar gevraagd werd, kreeg ik steevast het antwoord dat alles “liep”, het allemaal “goed ging” en op de voorbeelden die ik noemde kwam steevast “geen idee wat je bedoelt”.

Ik sprak enkele dagen geleden een leerkracht die het, zoals gewoonlijk, erg druk had. Op mijn vraag wat het dan allemaal zo druk maakte, gaf hij aan: “We moeten zo ontzettend veel, dan is het dit weer, dan is het dat weer..”.
Als een invoelende coach trachtte ik door te vragen. “Van wie en waarom moét je dan zoveel?”, vroeg ik hem. Ik had verwacht dat hij mij, als directeur, daar de schuld van zou geven, maar het antwoord was verrassend. “We moeten die rapporten, we moeten die documenten, aanvragen én het boek van rekenen moet uit, én we moeten ook nog die tekeningen maken en schilderijen maken voor ons lustrumfeestje…”.
“Maar waarom zeg je dan niet eens “doe ik niet nu’’ , tegen een aantal van die dingen. En leg je uit waarom je het nu niet doet en geef je aan wanneer je het wél gaat doen. Gewoon een beetje geven en nemen, beetje onderhandelen…?”, gaf ik hem mee.

Het is het aloude verhaal. In der beschränkung zeigt sich erst der meister, is de uitspraak van Goethe. Vrij vertaald: zeg ook eens nee!.
Maar ja, dát durven wij niet zo goed, want anders vind die ander mij misschien niet meer zo aardig. Dus wringen wij ons in allerlei haast onmogelijke bochten om communicatie, relatie en status hoog te houden, opdat de wereld ziet welk een fantastische arbeidsmoraal wij hebben. Niets is ons te gek.
Ach, onderwijs is en blijft boeiend vermoeiend.

zaterdag 19 april 2008

Werelds

Ik moest ’s avonds invallen voor iemand en had de opdracht om álle medezeggenschapsraden, directies, bestuur én algemeen directeur van een kleine scholenstichting in het westen van het land het Hoorns Model te introduceren. Het Hoorns Model is een gevolg, zo zou je kunnen stellen, van de wet wijziging onderwijstijden uit 2006. Een wet die het mogelijk maakt om de onderwijstijden, les- en vakantieroosters beter op “maat” te maken. Zoals tegenwoordig op “maat” maken gevleugelde woorden zijn.
Na mijn inleiding en toelichting, antwoorden op meest heikele vragen, gingen we met de groepen in dialoog. En uit die dialoog kwam een interessant gegeven naar voren, namelijk de vraag of kinderen (met name jonge kinderen) het wel aankunnen om langer dan 880 uur per jaar naar school te gaan.
Er waren ouders en leerkrachten die zich serieus afvroegen of hiermee de kinderen geen leed werd aangedaan.
Nog los van de suggestie die het bij mij opriep dat school een soort straftijd zou zijn, een periode van noodzakelijk kwaad, besefte ik weer eens te meer hoezeer een dergelijke ingreep dicht bij de emotie zit.
Bij ouders, want die hebben allemaal op school gezeten en hebben dientengevolge verstand van onderwijs. Bij leerkrachten, want die zien dat ze de jonge kinderen langer bezig moeten houden (wel anderhalf uur per week langer), de methodes daar niet op ingericht zijn (paniek) en de oudere kinderen zich sneller gaan vervelen, want die gaan evenredig omgekeerd korter naar school.

Bestuur en directies hielden zich in deze ietwat afzijdig, want zij zien de voordelen. Minder compensatievervanging, eenvoudiger vakantierooster en meer mogelijkheden voor gerichte inzet van personeel. Bovendien zaten zij waarschijnlijk met hun gedachten bij de Cao-onderhandelingen, die als het goed is hen een maandelijkse toelage opleveren gaat. De vakanties waren al gepland.

Vorige week zat ik bij een workshop over ICT in ons onderwijs. Een heel algemeen verhaal met allerlei statistieken en cijfers die aantoonden dat onderwijs in de hele digitale revolutie erg achteraan hobbelt en de slag maar niet maken kan. Of wil.
Dat dit voortkomt uit de persoonlijke competenties, interesses en vaardigheden van de individuele leerkracht behoeft geen betoog, maar dat dit ernstige consequenties hebben kan in aanbod en begeleiding van kinderen is wel degelijk een aandachtspunt!
Onze workshopleider schetste ons een beeld. Het beeld van het kind in zijn of haar situatie, waar het na schooltijd naar huis gaat. Op school braaf de rijtjes geoefend op de computer en eenmaal thuisgekomen naar de kamer om daar in te loggen in Hyves of weet ik veel wat voor vriendensite. Want dáár speelt het zich af, hield hij ons voor. Niet buiten, in de speeltuin of bij het buurjongetje, dáár, achter dat beeldscherm dát is hun wereld. En dat houden ze uren vol.

En het lijkt steeds meer of de grote mensen zich tegen dit soort ontwikkelingen verzetten. Of het nou 940 uur naar school gaan is als vierjarige, tijdens een Hyvesontmoeting terecht komen op een obscure site, de godsganse dag binnen zitten en te dik worden, we vinden het allemaal steeds zorgelijker worden.
En dan kan men in de media stellen dat onderwijs de weg kwijt is, met allerlei conceptvormingen, profilering en heuse concurrentiestrijd aangaan met elkaar, maar dat komt toch omdat we onze eigen normen een beetje kwijt zijn. Natuurlijk, opvoeden is normatief, maar dan moet je je eigen normen wél scherp kennen. Kinderen moeten deze wereld toch íngeleid worden? Dat is toch onze taak?
Een wereld die wij overigens zélf zo gemaakt hebben, toch?

vandenBerg

zaterdag 29 maart 2008

Fusie is ruzie?


Onze stichting gaat hoogstwaarschijnlijk fuseren met een andere onderwijsstichting. Tezamen komen we dan uit op een organisatie met zo’n 6000 leerlingen, iets meer dan 650 man personeel, verdeeld over 20 scholen.
Groot? Ik ken ze groter, zeker in onze provincie.
Ter voorbereiding op het aanstaande huwelijk zijn er de klassieke stuur- en projectgroep ingericht, waarvan ik bij de laatstgenoemde onderdeel van mag uitmaken.
Schaalvergroting in ons vak is al langer aan de gang, de redenen waarom worden steeds onduidelijker. Efficiency, inkoopvoordeel, meer “armslag”, omdat ons personeelsbestand ontgroent en vergrijst. Het zal allemaal wel, maar een zeker bestuurdersegocentrisme is toch niet helemaal vreemd. Uiteindelijk gaat het om de inhoud, maar óók om de poppetjes. Zou toch raar zijn. In de complete commerciële sector gaat het om namen van namen, wordt de vraag gesteld of de overname van merk A, door merk B, ook marketingtechnisch wel lekker ligt, toch? Dus waarom zou dat bij ons niet anders zijn.

Zittende in die projectgroep zit je wel lekker dicht bij het vuur. En zo kun je je een prima beeld vormen van wat de twee stichtingen elkaar hebben toe te voegen.
Al snel werd mij duidelijk dat het hier om échte meerwaarde kan gaan. Meerwaarde op inhoud en, jazeker, de mensen die erin werken.
Cultuur versus structuur, hiërarchie contra nivellering. Inhoud en vorm. Nadenkende over kernwaarden en competenties zou het samengaan van onze twee stichtingen een keisterke organisatie opleveren. Sterk in ontwikkeling, sterk in visie op onderwijs en dit uit kunnen dragen naar de regio. Wauw. De voorwaarden zijn er, de gesprekken verlopen vlot en warempel, álle directies van alle 20 scholen zitten écht waar, op één lijn.
Hoe ze dat voor elkaar krijgen, wonderbaarlijk.

Het is namelijk nog geen jaar geleden dat wij met diezelfde directies in een debat geraakt waren over de mogelijkheden van intensievere samenwerking. De directeuren van stichting 1 waren niet zo overtuigd dat de bestuurders van stichting 2 met zuivere bedoelingen bezig waren. Directeuren van stichting 2 zaten met verwondering te kijken naar de zeer omslachtige handelwijze van de bestuurders van stichting 1. Enzovoorts.
Dat lijkt nu allemaal weg. Opgelost, verdampt.
Het is nu de beurt aan medezeggenschapsraden, leerkrachten en ouders, die menen er ook iets van te moeten zeggen. Tja, zó plat is onze branche dan weer wél, maar ook die raken overtuigd.

En hoe ze het doen? Ik weet het niet. In tijden waarin het motto “fusie is ruzie” hoogtij viert, lijken wij er in te slagen er een dubbelslag in te slaan. En dan hebben we straks een stevige organisatie die álle komende ontwikkelingen aankan. Passend Onderwijs, Digitale leeromgevingen, groei van het leerlingaantal in een ontgroenende regio, we zijn er hartstikke klaar voor.
Nee, zo slecht gaat al met al nog niet.
Hoop ik.

zaterdag 8 maart 2008

Gebakken Lucht (2)



Wat is de overeenkomst tussen Geert Wilders en Johan Cruijff?
Ze hebben allebei een grote mond en trekken heel veel (media-)aandacht met….. Ja, met wát eigenlijk? Geert heeft een spraakmakende film gemaakt, zegt ‘íe en Johan heeft een radicaal herstelplan geschreven voor het noodlijdende Ajax. Zegt ‘íe. Niemand heeft beide hersenspinsels nog gezien en iedereen vindt er al wat van. De premier probeert al schade te herstellen voordat die aangebracht is en Johan geeft zijn opdracht terug lang voordat van Basten gestart is als nieuwe trainer.
Het lijkt het begin van een slechte mop.

De status van de actie wordt bepaald door de reactie van de omgeving. In de Koude Oorlog ging het net zo. We dachten dat de Sovjets wapens hadden, waarmee een dreiging veroorzaakt werd, omdat die dingen dingen zouden kunnen die onze dingen niet zouden kunnen. Dachten we. Kortom, het speelt zich af in onze hoofden en we vergeten te kijken naar wat er nu feitelijk gebeurt. We laten ons sturen door beelden van beelden en de suggestie is al voldoende.

Kinderen presteren slechter als wij het beeld hebben dat zij een slechte leerling zouden zijn, of we ze om een of andere reden niet zo mogen. Zeg tegen een leerkracht dat een hoogbegaafd kind een IQ van 100 heeft en diens houding zal drastisch wijzigen. “Dit is een drukke groep!”, of “Jantje is vandaag wel heel erg lastig”, zegt niets over de groep of Jantje, maar over diegene die het zegt. Op het moment dat het leesproces wat langzamer op gang komt, een leerling wat onrustiger is dan andere kinderen in diezelfde groep, worden al dyslexie onderzoeken opgestart en naar de huisarts verwezen voor wat Ritalin.
Als we menen iets te zien, dan is het ook zo. De realiteit is maakbaar.

Ik ken een school die al jaren achtereen de hoogste Cito eindscores binnen de regio behaalt. Uitgebreid staan de uitslagen in de schoolgidsen en verslagen. De school is een goede school, meent men dan. Het gevolg is dat leerkrachten zich een enorme status (nl. die van “de beste”) aan gaan meten en denken dat dit succes oneindig zal zijn.
Als nader onderzoek gedaan wordt, blijkt dat systematisch jaar in, jaar uit, steeds enkele kinderen (zo’n 10 %) uitgesloten werden van diezelfde eindtoets. Hun niveau bleek te laag en onder het alibi dat zij deze eindtoetsnormering niet zouden halen, werd er op ouders ingepraat om hen ervan te overtuigen dat deelname de stress en frustratie verhogen zou. Niet goed voor hun kind dus.
Zo werden feitelijke aantallen gemanipuleerd, misschien wel omdat zo fel begeerde hoge gemiddelde te behalen.
En ach, als ze tijdens de afname van de Eindtoets dan tóch maar iets langer door mogen werken dan de feitelijke eindtijd stelt, wie maalt daar dan om. Misschien halen ze dan één, of twee puntjes meer.
Alles voor de schone schijn, toch?

zaterdag 1 maart 2008

Gebakken Lucht

Ik heb eens gewerkt in een bedrijfje dat “kostenreducties” realiseerde voor andere bedrijven. De stelregel was dat iedere gulden (toen nog) die je kon besparen op je inkoop, er voor tien gulden méér verkocht moest worden om hetzelfde resultaat te behalen. Een rekensom die vrij eenvoudig lijkt en lekker bekt.
Wat we deden was simpel. We stelden aan de hand van inkoopfacturen van een bepaald onderdeel in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld kantoorbenodigdheden, een offerte op en met dezelfde specificaties gingen we bij diverse leveranciers langs. Diegene met de laagste aanbieding werd de nieuwe leverancier.
Hierbij werd wel eens geschoven met aantallen en kwaliteit van de producten, maar dat mocht de commerciële pret niet drukken.
Waar we sterk in waren was niet zozeer het “product kostenreducties” ontwikkelen en uitvoeren, maar het verkopen van het idee. Het gevoel dat onze klanten kregen als wij het verhaal deden, de rekensommen maakten met de te verwachten besparingen die gewoon netto in de zak gestoken konden worden. Want kosten besparen wil iedereen wel, het is namelijk dírect beïnvloedbaar en jouw eigen gedrag is daarin bepalend. Dus iedere cent die je daarin besparen kan, is van jou.
Mooier kan het toch niet?

Als we dan eenmaal met zo’n project bezig waren, wisten wij al snel dat de marges van de leveranciers bijna te verwaarlozen waren. Al die markten en prijzen zitten gewoon heel dicht bij elkaar en de gemiddelde MKB’er let dan niet op de prijs, maar veel eerder op geografische afstand, kwaliteit én boven alles de relatie met de leverancier. Van échte drastische kostenreducties was vaak geen sprake, maar ging het om het realiseren van de gedachte en overtuiging dat onze klant bij de beste én de goedkoopste leverancier(s) aangesloten was. Eigenlijk verkochten we Tevredenheid.

In onze schoolorganisaties doen we hetzelfde, toch? Ook wij verkopen Tevredenheid. Tevredenheid bij de kinderen, de ouders, bij de mensen die erin werken, de instanties die ons controleren. En ook bij ons gaat het niet altijd om de inhoud, maar om de vorm. Want hoe meten we die inhoud dan? Hoe weten we eigenlijk wat kwaliteit is, of hoe Tevredenheid geïnterpreteerd moet worden?
Hans Sibbel, hij is cabaretier én afgestudeerd econoom, zei ooit eens “economie is emotie”, de markt van vraag en aanbod. Een prijs is niet objectief meetbaar, maar een gevoelswaarde. Schaarste is maar wat je er van maakt.
Onderwijs is ook emotie, we handelen in gevoel, spelen het uit, zetten het in, manipuleren het om onze doelen te behalen. Het spel van de politiek dobbelt naar binnen, posities worden ingenomen door vriendjes van vriendjes van vriendjes, waarbij het steeds meer de vraag wordt in hoeverre iemand ook werkelijk de competenties, vaardigheden en ambitie bezit.
Soms vind ik dat wel jammer. Jammer dat de inhoud wat uit het oog verloren wordt en de vorm de aandacht krijgt die het niet verdient.
Er wordt steeds meer lucht gebakken.

vrijdag 8 februari 2008

Hekmoeder

Lange tijd was ik van mening dat een schoolorganisatie “oudervrij” gedraaid moest kunnen worden. Wij zijn professionals en in staat om het onderwijs en alles wat daar bij hoort binnen onze autonomie te kunnen verzorgen.
Mijn zwager werkt bij een fabrikant van vrachtwagens en daar vragen ze ook niet of ik af en toe een weekendje kom helpen, toch?
Bovendien is het goedkoop, iedere keer als je een uitstapje wilt of kinderen leeskilometers moeten maken, dan roep je gewoon de hulp van ouders in. Zo zijn er knutselmoeders, verkeersbrigadiers, leeshulpvaders, schoffelopa’s (voor in de tuin), klassenouders, de sinterklaas- en kerstcommissies en noem ze maar op. Ouderhulp en ondersteuning is er volop en loopt als een rode draad door de school heen. Op de ene school wat meer dan op de andere, maar overal is er wel iets of iemand die aan deze vorm van ondersteuning doet. Gratis of voor de jaarlijkse boekenbon.

Het heeft voordelen en, uiteraard, nadelen. Het voordeel is dat je je activiteiten aantrekkelijker maken kunt, de lijntjes van en naar de oudergroep kort kunt houden, kortom, ouders zijn en voelen zich direct betrokken. Het nadeel is dat je als school een beetje dóór kunt slaan. Het ene uitstapje na het andere gaat organiseren, je een goede afweging moet maken bij wélke activiteiten je ondersteuning wenselijk vindt en je loopt de kans de professionele- en familiecultuur te verwarren.
Bovendien is het gevaar dat áls je sterk leunt op deze ondersteuning, je rekening moet houden dat deze zo maar weg kan vallen. Ouders hebben steeds minder tijd (en zin?) om een steentje bij te dragen en kunnen impliciet de verwachting hebben dat de school dezelfde dingen met minder mensen blijft doen.

Wat ál die vormen van ouderhulp gemeenschappelijk hebben is de vermeende laagdrempeligheid, de toegang tot het onderwijsbolwerk. En dáár kan het mis gaan. Dan wordt de rol van knutselmoeder wel eens verward met die van bestuurder of management. De zogenaamde “hekmoeder”.
Een “hekmoeder” is een ouder van een leerling die af en toe wel eens een klusje in de school verricht en dus van alles meemaakt in de dagelijkse gang van zaken. Vaak is zij (soms ook een hij) niet zonder reden deze klussen gaan doen, er kan een bepaalde mate van onvrede achter zitten dat haar heeft doen besluiten zich in de materie in te werken en er zo eens achter te komen wat er allemaal niet deugt aan de school en het onderwijs dat gegeven wordt.
En vanuit die gedachtegang en de ervaring die zij vervolgens opdoet, zal zij haar mening verkondigen. Niet op de plekken waar het eigenlijk hoort (leerkracht, directie), maar buiten bij het hek, tegen andere, eveneens ontevreden, ouders.

Onze overheid is overtuigd dat ouders als doel- en referentiegroep een stem moeten hebben in de ontwikkeling van het onderwijs. Ouderraden, ouderverenigingen en de nieuwe wetgeving op de medezeggenschap (WMS), geven enorm veel nieuwe kansen en mogelijkheden om ouderbetrokkenheid een plek te geven.
Af en toe is daar nog iets dubbels in. Aan de ene kant willen scholen graag gebruik blijven maken van de ondersteuning door ouders, aan de andere kant zie je ze nog geen werk maken van de nieuwe mogelijkheden die een WMS bijvoorbeeld biedt. Mogen ouders wél komen knutselen en voorlezen, maar volstaat het als er maar één rapportgesprek per jaar plaats blijft vinden. We kunnen de hulp van de hekmoeder goed gebruiken, maar luisteren naar haar mening doen we niet zo graag. Het is onomkeerbaar. In de projecten over publieke verantwoording als gevolg van onze toenemende beleidsvrijheden, komt het expliciet naar voren. Ouderbetrokkenheid betekent méér dan hulp bij de jaarlijkse excursie of het schoolkamp. En die verantwoording hoeft écht niet zo ingewikkeld te zijn. Doe eens gek en loop eens naar dat hek.

vrijdag 25 januari 2008

OORdeel


Gemoedelijk kwam hij naast mij staan, we keuvelden wat over sport en vrije tijdsbesteding, waarna hij mij uitnodigde om het kantoor binnen te stappen en of ik een kopje koffie wilde. Terwijl ik mijn jas uittrok liep hij naar de tafel, pakte een kopje en schonk de koffie erin, legde de suiker erbij en ging zitten.
Nadat ik mijn jas opgehangen had, plantte ik mijn tas tegen de muur en ging tegenover hem zitten. Op tafel stonden de koffiekan, onze kopjes en de suikerpot. Verder niets.
Van achter zijn stoel pakte hij een stapeltje A4-tjes, waar op de voorkant een geel stickervelletje zat. Daar stond mijn naam op.

“Zo, daar zitten we dan”, opende hij het gesprek. “Laten we eens samen naar je beoordeling kijken”.

Van de week kreeg ik dan mijn eerste, officiële beoordeling in het onderwijs. Uniek moment. Ik ben, zolang als ik in het onderwijs zit, nog nooit beoordeeld. Ik heb natuurlijk wel mijn coachings-, begeleidings-, voortgangs- en functioneringsggesprekken mogen hebben, maar nog nooit een beoordeling. Een verhaal van mijn baas naar mij toe, hoe zij (ze zijn met zijn tweeën) aankijken tegen mijn functioneren en vooral wat zíj ervan vinden. Goed of slecht dus. Aan de hand van de functie die ik bekleed, is er naast de taakomschrijving ook een functieomschrijving gemaakt, voorzien van competenties waarover je beschikken moet, wil je de functie naar behoren kunnen uitvoeren. Deze lijst van competenties is weer gekoppeld aan de functiewaarderingssystematiek, zodat ook binnen onze stichting er een formeel functiehuis ontstaan gaat met alle mogelijkheden (bijvoorbeeld beloning en demotie) van dien.
Het verhaal van mijn baas over mijn functioneren ging over allerlei zaken. Als eerste kwamen mijn “menskenmerken” aan de orde, mijn stijl van communiceren, interacteren met de omgeving en mijn rol in ons directeurenoverleg. Kortom: hoe profileer ik mij binnen de stichting. Vervolgens kwamen personeelsmanagement, resultaatgerichtheid, ondernemend leiderschap, situationeel coachen, kennis en expertise en noem maar op aan mij voorbij. Alles voorzien van een uitgebreide schriftelijke en mondelinge toelichting. Op álle vlakken van leiderschap en management ben ik als het ware tegen het licht gehouden en is de scan gemaakt. Want dat is het eigenlijk, een scan, een foto van het moment waarbij je terugblikt op geweest is, niet op wat nu is, laat staan op wat komen gaat.
En dat laatste gegeven vond ik best lastig.
In de dynamiek van de onderwijswereld, waarin ambitie steeds minder een nare bijsmaak begint te krijgen, is het zoeken naar de juiste toon en ritme. Ik zie dat dagelijks om me heen, leerkrachten en schoolleiders die letterlijk en figuurlijk aan het zoeken zijn naar een nieuwe identiteit in een nieuwe omgeving. Die op zoek zijn naar nieuwe waarden misschien wel, om de zingeving van hun werk te kunnen ondersteunen, want het verandert allemaal zo snel. Wat wordt er nu precies verwacht, wie moeten we waar op aanspreken, welke verantwoordelijkheden kan ik tegenkomen en hoe doe ik dat allemaal. Vragen die je op dit moment op élk niveau in de onderwijsorganisatie tegen zult komen.
Ik vind dat niet zo verwonderlijk, immers de hele samenleving is vól van dynamiek, alles lijkt te moeten veranderen, of zoals ik een Amerikaans politicus hoorde zeggen: “I just lóve change…!”. Zelfs een Zweedse meubelgigant durft het aan om in een reclamespotje de kijker attent te maken op de mogelijkheden van verandering van je interieur door alleen maar goed te kijken. Kijken naar wat je hebt en, doe eens gek, zét het eens op een andere plek!

Mijn beoordelingsgesprek was met een uur afgerond. We kletsten nog wat na, waarbij ik de indruk kreeg dat mijn baas mij gerust probeerde te stellen. Alsof hij een Salomonsoordeel uitgesproken had, waarvan hij vermoedde dat ik daardoor in razernij uit zou barsten. Niets van dat al. Ik begreep hun standpunt maar al te goed, sterker nog, deze feedback kon ik erg goed gebruiken, want de beste beoordelaar over mijn eigen ontwikkeling ben ikzelf altijd nog. Mits je maar in staat bent en blijft om te reflecteren op (effecten van) eigen gedrag. Kijk, je hoort mij niet zeggen dat ik het allemaal al doorheb en in de vingers, of dat ik zo’n geweldige schoolleider ben. Maar ik ken mezelf steeds beter, spreek dat ook uit en het maakt me kwetsbaar. In die kwetsbaarheid zoek ik dan ook vertrouwen, het vertrouwen om aan de slag te kunnen. En dan lukt werkelijk alles.

Wie heeft mijn kaas gepikt , Spencer Johnson (2004)