zondag 3 augustus 2008

Alpo


Alpo. Het woord klinkt als een nieuw 30+ kaasje, zo eentje in stukjes gesneden met een handig uitlekbakje. Of is het een nieuw model Nissan, of Audi. Het kan ook een vakantiebestemming zijn.
Ik zal nog moeten wennen aan het woord, de afkorting. Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs. De redder in nood.

Veel jonge mensen met de ambitie om in het PO te gaan werken haken blijkbaar af, omdat het niveau van de huidige Pabo te licht, te laag en te makkelijk zou zijn.
Om dat nog eens te onderstrepen las ik een bericht dat het basisonderwijs nog slechter in het geven van rekenen is, dan in het onderwijzen van taal. Met name in Noord Holland zou het rekenniveau van de kinderen beneden de maat zijn.
En daar waar het wel van voldoende niveau zou zijn, staan voornamelijk oudere mannen voor een klas.

En zo is het cirkeltje weer rond. We moeten iets doen aan onze kenniseconomie, de scholen moeten meer kennisoverdracht verzorgen (en dat kunnen alleen de oudere mannen), mannen zijn meer gericht op kennis (er zijn geen mannen meer te bekennen in het basisonderwijs), dus maken we een “wetenschappelijke” Pabo, waardoor mannen deze opleiding zullen doen en het basisonderwijs naar het veronderstelde niveau geduwd zal worden.

Collins(2002) meldt: “eerst wie en dan wat”. Het zoeken van mensen is niet zo’n probleem. Het vinden van de juiste mensen, dáár gaat het om. Fullan (2001) heeft het over kenniscreatie. Er is veel stilzwijgende kennis aanwezig. Kennis die wél aanwezig is, maar niet gedeeld wordt, die komt pas aan de oppervlakte als de mensen in een organisatie zich gewaardeerd voelen en kunnen waarderen.
Daarbij, zo stelt hij, is het aanleggen van directe relaties ten behoeve van die kenniscreatie, van essentieel belang.

Ik denk dat het niet zozeer van belang is een wetenschappelijke opleiding in te richten, maar veel meer te richten op wat de huidige professionals nu écht belangrijk vinden. Dat zij niet gehoord worden in deze hele procesgang en impliciet afgeschilderd worden als ‘kenniskneuzen’, waarbij onze oudere, mannelijke collega’s een aai over de bol krijgen, doet afbreuk aan de welwillendheid, bereidheid en motivatie van complete onderwijsteams.

Iedere onderwijsprofessional zou minimaal één dag in de week moeten kunnen besteden aan het eigen leerproces en dat van de organisatie, Reflecteren op eigen waarden en (morele) doelen, in gesprek gaan met elkaar en vragen stellen. Andere scholen consulteren, kenniskringen bezoeken en het geleerde verwerven in de eigen professionele situatie. Samen met ouders en kinderen kijken naar wat er gebeurt, wat er had moeten gebeuren en je afvragen hoe dat komt. Dát zijn de ingrediënten die nodig zijn om professionalisme naar een hoger niveau te tillen.

Misschien dat dat ooit komt, als de Alpo uitgelekt is.

Geen opmerkingen: