zondag 25 maart 2007

Een klein groot land



Ik zit in de trein, op weg naar een grote stad.
Op weg naar mijn intervisie collega’s. Nou ja, collega’s. We hebben gemeen dat we allemaal schoolleider zijn, of zijn geweest.
Toen wij in 1996 aan de opleiding schoolleider basisonderwijs begonnen, we waren zo ongeveer één van de eersten, herinner ik mij, beloofden we elkaar plechtig dat wanneer de opleiding afgerond zou zijn, we elkaar nog éénmaal per jaar treffen zouden.
Dat is dit jaar alweer voor de 11e keer en we noemen het intervisie.
Eigenlijk is het geen echte intervisie, maar op die manier kunnen we het dagje uit tenminste opvoeren als nascholing.
Inmiddels is een deel van onze club al met pensioen, de FPU of op een andere manier afgehaakt. Toen we begonnen waren de meesten al dik in de veertig en ja, als de jaren doortellen kom je als vanzelf tegen de leeftijd dat je aan (vervroegd) stoppen kan gaan denken.
Maar er zijn er ook die op een andere manier met het vak bezig zijn gegaan. De een is onderwijsadviseur geworden, de ander beleidsambtenaar bij een grote gemeente, de derde is gestart als supervisor, maar het gros, hoe opvallend, is meerscholen directeur of bovenschools manager geworden. Het geijkte loopbaanperspectief van een schoolleider in de 21e eeuw?
Ikzelf probeer daar op een andere manier mee bezig te zijn. Elf jaar geleden, toen ik toetrad tot de schoolleideropleiding, ik was rond de dertig, was ik de jongste van het stel. Nog steeds trouwens. Straks, als ik de trein uit stap en ze allemaal weer ontmoet op één van de scholen, ben ik automatisch weer het “jochie”, de Benjamin van het stel. Dan luisteren ze weer naar mijn verhalen over hoe ik me steeds maar weer zo kwaad kan maken over de onbegrijpelijke beleidsbeslissingen, het politieke gekonkel en zien we met allen het onderwijs, ons vak, steeds meer afglijden richting de afgrond.
Het lijkt soms wel of wij de enigen zijn die het zien en snappen, maar we zijn met te weinig om iets te kunnen doen.
En vandaag helemaal.
We zijn te gast op één van de scholen van een collega. Midden in een achterstandswijk, met alle problematiek van dien. We gaan naar een project dat de “sporttuinen” heet. Kinderen in de wijk bewegen te weinig. Naast het fysiek ontwikkelende aspect van sporten, heeft het ook een belangrijke bijdrage in ontwikkeling van sociale vaardigheden van kinderen. En het lijkt wel alsof we dat vergeten. Kinderen bewegen veel te weinig, zitten hele dagen achter een PC, of TV. Ze verweken, letterlijk en figuurlijk. Er zijn complete projecten nodig om ze achter de beeldbuizen vandaan te trekken, en om dat allemaal in de gaten te houden hebben ze in de dagarrangementen een goed alibi gevonden om kinderen 12 uur per dag te kunnen monitoren. Het lijkt allemaal veel gecontroleerder te worden, in plaats dat we van ruimte en vrijheid genieten kunnen.
De school waar we te gast zijn is in alles het tegenovergestelde van mijn eigen werkomgeving, echt alles. Omvang, populatie, personeel, gebouw, noem het maar op. De wijk is een triest gezicht, maar ik heb het gevoel dat er wél iets lééft. Er bruist iets, mensen die er wonen en werken hebben het gemeenschappelijke gevoel de schouders er onder te willen zetten. Mijn collega vertelt enthousiast over het optimisme dat onder haar personeel leeft, de ambities om aan het werk te gaan, met school- en persoonlijke ontwikkeling.
Dat is bij mijn personeel wel anders, daar is de beleefde veranderingsnoodzaak soms ver te zoeken. En dat terwijl we maar zo’n tweehonderd kilometer verderop zitten. De verschillen. Waar een klein land groot in kan zijn.

vandenBerg